150 jaar geleden was ook in Nederland kinderarbeid heel gewoon. Kinderen werkten op het land en in fabrieken. In 1859 werkten zo'n 450.000 kinderen tussen de 6 en 11 jaar in de industrie. In 1874 werd de eerste wet tegen kinderarbeid aangenomen door de Tweede Kamer: het Kinderwetje-Van Houten. In deze wet stond dat kinderen onder de twaalf niet mochten werken. Kinderarbeid in de landbouw en werken in de huishouding werden nog steeds toegestaan. Later kwamen er wetten bij die kinderen nog beter beschermden tegen kinderarbeid.
Sinds 1996 is er in Nederland een Arbeidstijdenwet. Kinderarbeid is nog steeds verboden, maar er zijn wel uitzonderingen. Kinderen van 13 en 14 jaar mogen nu weer beperkt werken, maximaal 12 uur per week. Kinderen mogen dan klusjes rond het huis en in de buurt doen, zoals oppassen bij familie of kennissen, folders rondbrengen en auto's wassen. Op vrije dagen mogen ze eenvoudig werk doen in een bedrijf. Ook mogen ze hun ouders helpen als die een boerderij of een winkel hebben. Vanaf twaalf jaar mogen kinderen alleen werken onder toezicht van een volwassene, het mag geen zwaar werk zijn. Kinderen tot en met 15 jaar mogen in principe niet op zondag werken. Vanaf 15 jaar mogen kinderen een ochtendkrant bezorgen. Voor 16 en 17-jarigen gelden minder strenge regels. Zij mogen op zondag werken, maar dan moeten ze wel zaterdag vrij hebben. Ook door de week mogen ze werken, maar het werk moet zo zijn ingedeeld dat ze wel gewoon naar school kunnen gaan. Want tot hun achttiende zijn Nederlandse kinderen (gedeeltelijk) leerplichtig; tijdens hun werk hebben ze bovendien meer recht op bescherming dan hun oudere collega’s.