.Vormen van kinderarbeid

Kinderen worden voor allerlei klussen ingezet. Het werk dat ze verrichten verschilt per land.

In Afrika en Zuid-Amerika werken kinderen vaak in de landbouw.

In Azië vind je meer kinderen in fabrieken.

In landen als India, Bangladesh en Pakistan werken kinderen vooral in de tapijtindustrie.
In Peru is twintig procent van de werkers in de goudmijnen tussen de 11 en de 18 jaar. En dat terwijl de internationale minimumleeftijd voor mijnwerkers 18 jaar is.

De toeristenindustrie is een groeiende sector in veel ontwikkelingslanden. Vaak worden daar kinderen aangetroffen: ze bieden zich aan als gids, poetsen schoenen, vermaken de toeristen met zang en dans, bedienen de gasten, bedelen of werken in de seksindustrie. De meisjes werken bij rijke gezinnen in de huishouding of zelfs in de prostitutie.

In sommige oorlogen moeten ook kinderen hun aandeel leveren in de vele oorlogen. Kinderen worden te werk gesteld als kindsoldaat. Zij moeten vechten, spullen dragen, voorop lopen door mijnenvelden als menselijk schild en boodschappen overbrengen. In bijna 30 landen vechten kinderen mee in gewapende conflicten. Sommigen zijn niet ouder dan acht.

In de tapijtindustrie worden de kinderen gebruikt omdat ze kleine vingertjes hebben. Ook de voetbal industrie maakt veel gebruik van kinderarbeid ook om diezelfde redenen. De kinderen naaien met hun kleine vingertjes dus lapjes van de stof, kunstof en rubber aan elkaar, en moeten met gevaarlijke stoffen werken zonder bescherming tegen de gevaarlijke stoffen die bij het lijmen vrij komen.

In Pakistan zijn er veel kinderen die lange dagen maken door te werken in autowerkplaatsen, bloemenstalletjes en naaiateliers. In Egypte worden kinderen midden in de nacht gewekt om bloemblaadjes te gaan plukken. Die worden gebruikt om parfum te maken. De kinderen moeten ze voor zonsopgang plukken, want dan zit de dauw er nog op en ruiken de blaadjes beter.
In India hakken kinderen stenen voor alsfaltwegen.

In Tanzania plukken kinderen de hele dag koffiebonen.
In de Westerse landen (Italië, Griekenland, Spanje en Portugal) moeten de kinderen druiven plukken, sinaasappelen oogsten en werken ze in de schoenenindustrie.

In de V.S. moeten de kinderen in de landbouw werken.

Jongens en meisjes doen vaak verschillend werk.

Jongens werken vooral in kleine fabrieken waar ze tapijten knopen, kleding maken of auto’s repareren onder hele slechte omstandigheden. Meestal zitten ze bij elkaar in donkere en benauwde ruimtes.
Meisjes gaan minder vaak naar school dan jongens en werken over het algemeen meer. Zij werken ook vaker dan jongens in ‘onzichtbaar werk ’. Dat betekent dat ze geen officiële baas hebben zoals in een fabriek. Zij werken bij iemand in het huishouden of moeten in de prostitutie hun geld verdienen. Deze ‘bazen’ zijn veel moeilijker te controleren. Hierdoor zijn ze vaak erg afhankelijk van hun ‘baas’. Bovendien moeten zij vaak thuis nog hun moeder helpen in het huishouden. Een dubbele last, waardoor er voor school al helemaal geen tijd is

 

 

vorige